Achaeananen: ook gekend als de Myseniërs.
Deze beschaving stichtte stadsstaten in Peloponnesië die
gekend stonden om hun paleizen op versterkte bergtoppen. Ze schreven
in het (ontcijferde) Lineaire B schrift en veel prachtige voorbeelden
van hun gouden juwelen zijn tentoon gesteld in het Nationaal
Archeologisch Museum in Athene. Het hoogtepunt van hun beschaving
was in 1300 VC maar met de komst van de Dorianen in 1100 VC, zette
het verval zich in.
Abacus
: een
vlak stuk steen bovenop de kapiteel van een kolom. Zijn voornaamste
functie is een groter draagvlak te geven aan de architraag of
boog die hij moet ondersteunen.
Acropolis:
het hoger gelegen deel van een stad. Met het oog op hun verdediging
kozen de vroege kolonisten een hoger gelegen grond, vaak een heuvel
met steile hellingen. Deze eerste bolwerken werden in veel plaatsen
in de wereld de kern van grote steden die zich ontwikkelden op
lager gelegen vlaktes. Het meest gekende voorbeeld is de Acropolis
van Athene die, omwille van de geschiedkundige associatie en de
beroemde gebouwen die erop werden opgericht, gekend is als “De
Acropolis”. Ze werden gebouwd ter ere van Athena, een
Griekse godin die door de stad aanbeden werd.
Adyton :
Dit was een plaats met beperkte toegang in de cella van een
Griekse of Romeinse tempel. Het woord betekent "ontoegankelijk"
of "niet betreden". De adyton was dikwijls een
kleine plaats in het deel van de cella dat het verst verwijderd
was van de ingang. Meestal stond de afbeelding van de God in
deze plaats.
Agora:
marktplaats. Het was het centrum van het zakelijke leven van een
stad in de oudheid. De oude
agora in Athene is een goed voorbeeld.
Akroterion
(Acroterion)
: versiering bovenop een dakrand of acroter op de apex van een
fronton van een gebouw in de Klassieke stijl. Het kon ook op de
hoeken van het fronton geplaatst worden waarbij deze acroteria
dan acroteria angularia genoemd werden. Een akroterion kan verschillende
vormen hebben zoals een beeld, tripode, schijf, urn, palmette
of een ander beeldhouwwerk. Akroteria zijn zowel in de gotische
als in de klassieke architectuur terug te vinden.
Amfoor
: een
type van keramische vaas met twee handvaten, gebruikt voor het
transport en de opslag van bederfelijke waren en, minder gangbaar,
als container voor de as van doden of als toegekende prijs. De
meeste werden gemaakt met een puntige voet zodat ze in zand of
zachte grond gestoken konden worden terwijl deze die een brede
ringvoet hadden, huiselijk of votief gebruikt werden. Deze laatste
waren vaak geglazuurd en versierd met tekeningen terwijl gebruiksamforen
deze versieringen niet hadden en zich enkel onderling onderscheidden
door de stempel of handtekening van hun eigenaar.
Amforen
werden uitgevonden door de oude Grieken en overgenomen door de
Romeinen als meest gebruikte middel voor het transport en de opslag
van wijn, olie, olijven, graan, vis en andere goederen. In de
Griekse oudheid werden ze op industriële basis gemaakt en
ze werden in het Middellandse Zee gebied gebruikt tot rond de
16de eeuw. Ze zijn zeer nuttig voor zeearcheologen omdat de amforen
in een scheepswrak dikwijls de ouderdom en de nationaliteit van
het wrak kunnen aangeven. Soms zijn ze zo goed bewaard dat de
inhoud van de amfoor nog steeds aanwezig is wat van onschatbare
waarde is voor informatie over de eetgewoonten en handelssystemen
van de oude volkeren in het gebied rond de Middellandse Zee.
Antefix
: de dakbedekking langs alle zijden van een gebouw. De afdekkingtegels
vormden de tweede laag die de verbindingen van de eerste laag
tegels op een dak bedekten en die eindigden in een versierende
reliëfvoorstelling die akroterion genoemd werd.
Anticum
: ook
pronaos genoemd. De binnenkant van een portico van een oude Griekse
of Romeinse tempel tussen de colonnade (rij kolommen) en de ingang
tot de cella.
Apex
: het
hoogste punt.
Apse
: afgeronde ruimte aan het einde van een gebouw, meestal een basiliek
of een kerk, soms een private woning of een Romeins badthuis
Apobaat:
een volledig gewapende soldaat die, in een wedstrijd, op zijn
renkar reedt, eraf sprong en er langs liep en dan weer terug op
de kar sprong.
Archaische
periode:
ook gekend als de Middeleeuwen (800-400 VC) die gekenmerkt werd
door de machtstoename van de stadsstaten. Als gevolg van het verval
van de Funiciërs strekten de Griekse koloniën zich uit
tot Afrika, Sicilië, Italië, Zuid-Frankrijk en Zuid-Spanje.
De tijd wordt gekenmerkt door een Grieks
alfabet afgeleid van het Funisisch alfabet, de verzen van
Homerus, de Olympische Spelen
en de nederlaag van de Perzen.
Architraaaf
: de
balk die op de kapittelen van de kolommen rust. Dit is het laagste
deel van de entablatuur die bestaat uit architraaf, fries en kroonlijst
(cornice).
Attic
: een lage
muur die het dak verbergt bovenaan de entablatuur.
Bas-relief : een beeldhouwwijze die inhoudt dat het materiaal van het oppervlak
van een vlak stuk steen of metaal weggebeiteld of –geëtst
wordt. Het beeld dat hierdoor ontstaat, ligt hoger dan de achtergrond.
Beuk
: open ruimte in een kerk parallel aan de middenbeuk en ervan
gescheiden door colonnes
Boule:
een raad van burgers die aangesteld waren om de stad te beheren.
Oorspronkelijk was het een raad van edelen die de koning adviseerden,
Boules ontwikkelden zich uit de grondwet van de stad. In oligarchieën
(regering van slechts enkelen) konden plaatsen in de boule erfelijk
overdraagbaar zijn terwijl in democratieën de leden, die
een jaar hun werk deden, door het volk gekozen werden.
Bouzouki
:
een snaarinstrument gelijkaardig aan een gitaar of luit waarmee
Rebetika muziek gespeeld
wordt.
Bouzoukia:
een nachtclub waar bouzouki muziek gespeeld wordt. Ze zijn algemeen
zeer populair en daarom elke avond ook nokvol Grieken.
Bronzen
tijdperk:
van 3000 tot 1000 VC waren er drie grote beschavingen: de Cycladische,
Minoaanse en Myceense, die geïnspireerd werden door de komst
van de bronsbewerking in Griekenland.
Byzantijnse
tijdperk:
de Romeinse keizer Constantijn I verhuisde de hoofdstad van het
Romeinse Rijk naar het hedendaagse Istanbul in 324 AD en het werd
het Byzantijnse tijdperk op het einde van de 4de eeuw toen Rome
in verval geraakte. Gedurende dit tijdperk waren er invasies van
de Goten, Visigoten, Vandalen, Ostrogoten, Bulgaren, Hunnen en
Slaven maar het christendom, vermengd met Hellenisme, was intussen
sterk gegroeid.
In
394 AD werd het christendom het officiële geloof in Griekenland
en werden Griekse en Romeinse goden als heidens beschouwd en afgeschaft.
In 529 AD werd zelfs de klassieke filosofie verboden en vervangen
door de christelijke theologie. Het Byzantijnse tijdperk duurde
tot de ondergang van Constantinopel omwille van de kruisvaarten
in 1205 AD en omwille van de Osmanen in 145
Caique
: een kleine houten vissersboot die dikwijls gebruikt werd om
mensen naar de stranden van de Griekse eilanden te brengen.
Cafeteria:
café of
koffiehuis. Er wordt zelden eten opgediend maar de Grieken brengen
er dagelijks toch verscheidene uren door met koffie drinken, praten
met vrienden en met naar voorbijgangers te kijken.
Castro
: een burcht
of een ommuurde stad.
Cavea
: zitplaatsen
op verschillende hoogte in een amfitheater.
Cella
: in Griekse en Romeinse tempels is de cella een kamer in het
midden van het gebouw met vaak een beeld van de god waaraan de
tempel is opgedragen. De cella kan bovendien ook een tafel bevatten
voor het ontvangen van votieve offergaven. Meestal is de cella
een gewone rechthoekige kamer zonder vensters met een deur of
open doorgang in het midden van een van de korte muren. In grotere
tempels kan de cella door kolommenrijen in twee of drie beuken
verdeeld zijn. Mogelijk is er een adyton, een plaats die enkel
toegankelijk is voor de hogepriesters.
Cenotaph
: een graf
of een monument dat opgetrokken werd ter ere van een persoon of
een groep personen wiens stoffelijke overschot elders waren. Het
kan ook het oorspronkelijk graf zijn van iemand die later op een
andere plaats herbegraven werd. Het woord komt van het Griekse
“kenos” wat “leeg” betekent en ”thaphos”
of “graf”.
Centauren
: mythologische wilde wezens die half mens, half paard waren.
Ze leefden in de Pelion en Ossa bergen in Thessaly.
Chiton
: een kledingstuk
gemaakt van twee stukken lichte stof die direct op het lichaam
gedragen werd. Dubbel omgord was ook modieus. De chiton werd vaak
gedragen in combinatie met een zwaardere himation die de rol van
mantel vervulde. Het was de kledij van Aphrodite omdat het beschouwd
werd als zeer vrouwelijk en sexy. Ook mannen droegen een chiton.
Dionysus werd vaak getekend met een chiton en ook dichters en
kunstenaars droegen het. Een chiton zonder himation wrd een monochtion
genoemd.
Coisonné
stijl
: muren gebouwd
in gebeeldhouwde stenen die omgeven worden door bakstenen.
Conch:
rechthoekige om halfronde nis in een muur met een versierend of
functioneel doel. Conch wordt soms gebruikt als synoniem voor
apses.
Corintische
architectuur
: de meest
sierlijke van de drie stijlen van de Griekse klassieke architectuur.
De kolommen hebben klokvormige kapitelen met versieringen die
gebaseerd zijn op acantus (berenklauw-) bladeren.
Cornice:
zie kroonlijst.
Cupola
: een
koepelvormige versieringsstructuur bovenop een groter dak of koepel,
vaak gebruikt als uitkijkpost of om licht binnen te laten en muffe
lucht te verwijderen. In sommige gevallen kan het gehele dak een
cupola vormen. Meestal echter bestaat de cupola uit een kleiner
bouwwerk bovenop het hoofddak. Als men via een trap binnen in
het gebouw naar de cupola kan klimmen, wordt dit type cupola een
belvedère of weduwe wandeling genoemd. Sommige cupolas,
lantaarns genoemd, hebben kleine vensters die de ruimte beneden
van licht voorzien.
Cycladische
tijdperk:
van 3000 tot 1000 VC bestond op de Cycladische eilanden een beschaving
van zeelui die handel dreven in het Middellandse Zeegebied en
die heel wat kleine marmeren figuurtjes achterlieten. Dit tijdperk
is opgedeeld in vroeg (3000-2000 VC), midden (2000-1500 VC) en
laat (1500-1100 VC).
Deme:
(meervoud: demi) was een onderverdeling van Attica, de omgeving
rond Athene in Griekenland. Demi bestonden mogelijk al in de 6de
eeuw VC en vroeger, als eenvoudige verdeling van het platteland
maar, tot de hervormingen van Cleisthenes in 508 VC, hadden ze
weinig belang. Als gevolg van deze hervormingen was inschrijving
op de burgerlijst van een deme noodzakelijk voor het burgerschap.
Voorheen was het burgerschap afhankelijk van het lidmaatschap
van een phraty of familiegroep. Toen werden ook demi, die er voordien
niet bestonden, opgezet in de stad Athene. Op het einde van de
hervormingen van Cleisthenes was Attica verdeeld in 139 demi.
Het instellen van demi als de fundamentele eenheden van de staat,
verzwakte de aristocratische familiegroepen die de phartries hadden
gedomineerd.
Een
deme werkte deels als een polis (een stadstraat) in miniatuur
en sommige demi als Eleursis en Acharnae, waren eigenlijk belangrijke
steden. Elke deme had een demarchos die supervisie had over de
werking ervan alsook andere burgerlijke, godsdienstige en militaire
functionarissen. Demi hadden hun eigen godsdienstige festivals
en ze ontvingen inkomsten die ze ook uitgaven. Demi werden samengevoegd
met andere demi om zo trittyes, grotere bevolkingsgroepen, te
vormen. Op hun beurt werden deze samengevoegd om de tien stammen,
of phyles, van Athene te vormen. Elke stam had een trittys van
elke van de drie regionen: de stad, de kust en het binnenland.
Dentils (kalfstanden)
: een gelijke
serie rechthoeken die de kroonlijsten van klassieke gebouwen versieren.
Distyle
tempel:
een tempel met, aan de voorzijde van de tempel, twee achteruit
geplaatste kolommen die een portiek voor of ingang tot de tempel
vormden.
Domatia:
kleine hotels of huizen die goedkope kamers verhuren.
Donkere
tijdperk:
de periode van 1200 tot 800 VC wordt ook het Geometrische tijdperk
genoemd. De naam is afkomstig van het verval van stadsstaten omwille
van de heersende en oorlogvoerende Dorische beschaving. Deze stelden
een systeem in van aristocratische landeigenaren en ze maakten
aardewerk versierd met geometrische figuren die de oorsprong zijn
van de tweede benaming van dit tijdperk.
Dorische
architectuur
: de oudste
en eenvoudigste van de drie stijlen in de Griekse architectuur.
Ze wordt gekenmerkt door kolommen zonder basis, een gegroefde
zuil en een gewoon kapiteel.
Dorische
tijdperk:
de oorlogvoerende Dorianen veroverden de Griekse stadsstaten en
stelden een systeem in met aristocratische landeigenaren (1100
tot 800 VC). Ze brachten de ijzertijdtechnologie maar ze maakten
ook aardewerk met geometrische versieringen die de naam gaven
aan het Geometrische tijdperk dat ook gekend is als het Donkere
tijdperk omwille van de ononderbroken oorlogsvoering door de Dorianen
en het door hen onderwerpen van andere volkeren.
Dromos
: is de architectuurnaam van de gang die omlaag naar de koepelgraven
leidde in Griekenland. Deze gang was bovenaan open en aan de zijkanten
omsloten door stenen muren.
Ecclesia:
de voornaamste vergadering van de democratie in het oude Athene.
Het was een volksvergadering die door Solon in 594 VC toegankelijk
gemaakt werd voor elke man vanaf 18 jaar. In de 5de eeuw VC resulteerde
dit in ongeveer 43.000 mensen. Echter, deze die rijk genoeg waren
om veel tijd van huis te besteden, waren in de mogelijkheid deel
te nemen. De vergadering was verantwoordelijk voor het verklaren
van de oorlog, militaire strategie en het verkiezen van ambtenaren.
In het begin kwam de vergadering eens per maand samen maar later
gebeurde dit drie of vier keer per maand. De agenda van de ecclesia
werd opgesteld door de Boule, de volksraad. Er werd gestemd door
handopsteking.
Een
aantal slaven, Scythianen genoemd, liepen door de straten van
de stad met touwen die in rode verf waren ondergedompeld. Ze geselden
de burgers die niet deelnamen aan de vergadering met deze touwen.
De rode verf op hun kledij was onterend en deze burgers konden
wettelijk geen handel drijven tot ze de vergaderplaats van de
ecclesia op de Pnyx
heuvel bezochten.
Entablatuur
: de bovenbouw horizontaal boven de kolommen en die op hun kapitelen
rust. De entablatuur is gewoonlijk onderverdeeld in de architraaf,
het deel onmiddellijk boven de kolom; de fries, het centrale deel;
en de kapiteel (cornice), de bovenste uitstekende rand.
EOT:
(Ellinikos Organismos Tourismou) de Griekse
Dienst voor Toerisme (GNTO: Greek National Tourist Organisation).
De organisatie heeft kantoren
in de belangrijkste hoofdsteden en toeristische bestemmingen.
Deze kantoren geven nuttige informatie en helpen soms bij het
boeken van kamers.
Epigram:
(puntdicht, sneldicht) : een kort en bondig gedicht met een woordspeling
of pointe. Van oorsprong is het epigram een opschrift op een huis
of op een grafsteen.
Epistijl:
zie architraaf.
Estiatorio:
letterlijk, een restaurant. Ze zijn vaak formeler en duurder dan
een taverna maar ze bieden een hogere standing.
Evzones
:
genoemd naar het kleine dorp Evzoni in het noorden van Griekenland.
De Evzones bewaken
het graf van de onbekende soldaat voor het parlementsgebouw op
het Syntagma Plein in Athene.
Exedra
:
een, dikwijls half cirkelvormig, portiek met zitplaatsen dat in
het oude Griekenland en Rome gebruikt werd als conversatie- en
discussieplaats.
Frappe : samen
met ouzo, wordt deze drank door velen beschouwd als de nationale
drank van Griekenland. De meeste Grieken drinken er minstens een
per dag. Het is een koude, opgeklopte mengeling van oploskoffie,
water en, indien gewenst, melk en suiker.
Fries
: het
brede centrale deel van een entablatuur dat effen kan zijn of
versierd met half reliëf zoals in de Corinthische en de Ionische
stijl. Hij rust op de architraaf en wordt bovenaan omkaderd door
de kroonlijst of cornice.
Geometrische tijdperk:
de periode tussen 1200 en 800 VC die ook het Donkere tijdperk
genoemd wordt. Dit tijdperk wordt genoemd naar het aardewerk versierd
met geometrische figuren dat door de heersende en oorlogszuchtige
Doriaanse beschaving gemaakt werd.
Gorgons
: In de Griekse
mythogie, waren de Grogons verschrikkelijke of, volgens anderen,
luid brullende wrede vrouwelijke monsters met scherpe klauwen
en haar van levende, giftige slangen. Gorgons worden soms afgebeeld
met gouden vleugels, koperachtige klauwen en slagtanden van wilde
zwijnen. Er komt vuur uit hun handen en ze kunnen macht stelen
van de goden. Ze zijn zo sterk dat ze iedereen die in hun weg
staat kunnen doden. Het zijn de koninginnen van de onderwereld.
De
Gorgons gaan waar ze willen gaan en kunnen eruit zien als mensen.
Er is slechts een mannelijke Gorgon. Zijn naam is Nanas, de beschermer
van Zeus. Volgens de legende versteende iedereen die het gezicht
van een Gorgon zag.
Griffoenen
: mythische dieren met het lichaam van een leeuw en de kop van
een arend. Ze waren hoofdzakelijk gekend in Anatolië vanwaar
ze overgingen in de Minoaanse en later in de oude Griekse mythologie
en kunst.
Hellenistische tijdperk:
tussen 338 en 146 VC breidde Griekenland zijn invloed uit over
een groot gebied. Phillips II van Macedonië zette daarop
de verovering in van Griekenland en de stadsstaten die moe waren
van de vele oorlogen gedurende het klassieke tijdperk. Nadat Phillips
vermoord was, veroverde zijn zoon, Alexander de Grote, Syrië,
Plalestina, Egypte (waar hij Alexandrië stichtte), Persië,
noord-Afghanistan en noord-India waarmee hij het Hellenisme over
een groot gebied verspreidde. Na de dood van Alexander waren de
gebieden verdeeld en verzwakt wat het tijdperk van de Romeinse
overheersing inzette.
Hexastijl
tempel:
tempel met een portiek met zes kolommen aan beide einden.
Himation
: een kledingstuk
in het oude Griekenland. Het werd gewoonlijk gedragen overeen
chiton maar het was van zwaardere stof en diende als mantel. De
himation had opvallend minder volume dan de Romeinse toga. De
himation werd achiton genoemd als deze zonder chiton gedragen
werd en dus zowel als chiton en mantel werd gebruikt.
Hippodamiaans
systeem:
een bouwvorm van een stad in de oudheid met een rooster van parallelle
straten en woonwijken van dezelfde grote.
Hora:
de originele naam van de belangrijkste stad op een Grieks eiland,
ondanks de eigenlijke naam van de stad. Hierdoor heeft zowat eiland
in Griekenland een stad die Hora heet.
Hydria
: Een soort
Griekse aardewerkkruik die gebruikt werd om water te transporteren.
De hydria had drie handvaten, twee aan elke zijde van het lichaam
die gebruikt werden om de kruik op te heffen en te dragen, en
een derde in het midden tussen de twee andere om het water uit
te kruik te kunnen gieten. Deze kruiken bestaan zowel met rode
als met zwarte figuren. Ze droegen dikwijls afbeeldingen uit de
Griekse mythologie die betrekking hadden tot morele en sociale
verplichtingen.
Hyperoon
: de ruimte
boven de zijbeuk van een tempel. In Hellenistische basilieken
bevond de hyperoon zich boven de zijbeuk en de narthex. Van hieruit
woonden vrouwen de dienst bij waardoor de ruimte ook de naam gynaikonite
of vrouwbeuk kreeg.
Hypocaust
: verwarmingsinstallatie onder de vloer om oude badhuizen
te verwarmen.
Icoon
: een godsdienstige afbeelding, in olieverf geschilderd, op een
klein houten paneel. Ze worden zeer gerespecteerd in het Grieks
orthodox geloof.
Iconostase
: een altaarscherm of onderverdeling over de ganse breedte versierd
met iconen. Oorspronkelijk was een iconostase slechts een kleine
muur die de symbolische grens moest aangeven tussen het heiligdom
en de beuk of tussen hemel en aarde. Iconen werden aan de kleine
muur gehangen en uiteindelijk werden verscheidene rijen definitief
opgehangen met als resultaat de iconostase die tegenwoordig nog
te zien zijn.
Ionische
architectuur
: en van de
drie stijlen, noch eenvoudig, noch rijkelijk versiert, van de
klassieke Griekse architectuur.
Kafeneio(n):
een koffiehuis
waar enkele mannen de dag doorbrengen met kaartspelen, backgammon
(tavli), roken en koffiedrinken.
Kapiteel :
het kroningsdeel van een kolom dat bovenaan aan alle zijden uitsteekt
om de abacus te ondersteunen en de vierkante vorm van deze laatste
te verenigen met de cirkelvorm van de kolom. Het kapiteel kan
ofwel convex zijn zoals in de Dorische stijl, concaaf als in de
Corinthische stijl of uitstekend zoals in de Ionische stijl. Dit
zijn de drie belangrijkste stijlen waarop alle ander kapitelen
gebaseerd zijn.
Katholikon:
de hoofdkerk van een klooster.
Klassieke
tijdperk:
het klassieke tijdperk van 480 tot 338 VC, door de opkomst en
de welvaart van Athene, de Peloponnesische
Oorlogen, het verval van Athene en het uiteindelijke verval
van alle stadsstaten.
Kleroterion :
een eenvoudig loterijtoestel dat door de Atheners gebruikt werd
gedurende hun democratische periode om burgers te kiezen voor
openbare ambten. Het toestel bestond uit een vlak met veel gleuven
waarin de penningen van de burgers werden gestoken. De kleur
van de bal die uit een buis viel bepaalde welke gleuf gekozen
werd.
Koepel
: een gebogen structuur, gewoonlijk gemaakt van metselwerk of
beton, die dient om een ruimte te overspannen.
Kore
: vrouwelijke
beelden uit het Archaïsche tijdperk. De mannelijke tegenhanger
wordt Kouros genoemd.
Kouros
: beelden
van symmetrische, stijf staande jongens of mannen uit het Archaïsche
tijdperk . De vrouwelijke voorstelling wordt Kore genoemd.
Kroonlijst
(Cornice)
: de uitstekende
omranding van een entablatuur. De kroonlijst of cornice, bevindt
zich boven de fries die op de architraaf rust. De functie van
de kroonlijst is te vermijden dat regenwater langs de muren van
het gebouw afloopt.
Kufisch
: een decoratief
element dat het oude Arabische schrift imiteert waarin de Koran
voor het eerst in de stad Kufa, nu Irak, geschreven werd.
Lekythos
: een soort
Griekse aardewerkkruik die gebruikt werd voor het opslaan van
olie en in het bijzonder olijfolie. Ze heeft een smal lichaam
en een handvat dat aan de nek bevestigd is. De Lekythos werd gebruikt
bij het oliën van doden. Daarom werden ook tal van lekythi
in graven gevonden. Lekythi waren dikwijls versierd met afbeeldingen
uit het dagelijkse leven of van rituelen. Omdat ze zo vaak gebruikt
werden bij begrafenissen, geven ze ook begrafenisrites weer of
een afbeelding van verlies of vertrek. De afbeeldingen zijn meestal
omlijnde uitdrukkingsloze en sombere tekeningen.
De versiering
van deze ceramische kruiken bestaat uit een afstompende rode en
zwarte verf. Deze kleuren zijn mogelijk afkomstig uit het Bronzen
tijdperk maar tot 530 VC werden ze in Athene niet gebruikt. Veel
pottenbakkers probeerden meer kleuren toe te voegen maar gaven
dit op om het contrast te bewaren. Deze kruiken waren zeer populair
rond de 5de eeuw VC. Er werden er echter veel gevonden daterend
tot zelfs 700 VC.
Lineair A
: een schrift
van de oude Minoanen dat overeenkomt met de Egyptische hiërogliefen
maar dat niet ontcijferd werd.
Lineair
B
: een schrift
van de oude Myceense beschaving dat ontcijferd werd.
Loutrophoros
: een bepaald
type van Grieks aardewerk met een kenmerkend verlengde nek. De
loutrophoros werd gebruikt als waterkruik bij godsdienstige en
huwelijksrituelen. Ze werd op het graf van ongehuwde vrouwen geplaatst.
Meltemi:
een sterke wind die in juli en augustus over de Egeïsche
Zee waait. Deze wind stuurt de tijdstabellen van de ferry’s
regelmatig in de war en blaast stranduitrusting omver.
Metoop
: een
vlak stuk steen voorzien van reliëfafbeeldingen die, op een
Dorische fries, afwisselen met trigliefen.
Meze
or Mezedes
: voorgerechten.
Moni:
klooster.
Minoaanse
tijdperk:
dit tijdperk (3000 tot 1100 VC) wordt genoemd naar de grote Minoaanse
beschaving op Kreta. De Minoanen waren een zeemacht, beïnvloed
door de Mesopotamen en de Egyptenaren, die eerst hun eigen schrift
hadden dat geleek op de Egyptische hiërogliefen en later
een schrift, Lineair A, dat niet ontcijferd werd. Hun aardewerk,
ijzerwerk en steden bleven goed gehouden. Aangenomen wordt dat
de beschaving verviel na een enorme vulkanische uitbarsting op
het eiland Santorini. Het tijdperk wordt onderverdeeld in vroeg
(3000-2100 VC), midden (2100-1500 VC) en laat (1500-1100 VC).
Myceense
tijdperk:
het verval van de Minoanen leidde tot de opkomst van de Myceniërs
van 1900 tot 1100 VC. Hun onafhankelijke stadsstaten in Peloponnesië
werden gekenmerkt door paleizen op versterkte heuveltoppen, hun
ontcijferde Lineair B schrift en tal van mooie voorbeelden van
hun gouden juwelen die tentoongesteld worden in het Nationaal
Archeologisch Museum in Athene. Ze werden ook Acheanen genoemd.
Het hoogtepunt van hun beschaving was in 1300 VC en het verval
zette zich in rond 1100 VC met de komst van de Dorianen.
Narthex:
een wandelgang die de beuken van de kerk leidde. Het is ook een
portiek aan de westelijke kant van een vroeg Christelijke basiliek
of kerk.
Necropolis
: een kerkhof
uit de oudheid.
Neolithische
tijdperk:
de periode tussen 7000 en 3000 VC had hoofdzakelijk invloed op
het centrale deel van Griekenland, meer bepaald het gebied dat
gekend is als Thessaly. De bevolking deed er aan landbouw en veeteelt
en aan het einde van het tijdperk woonden ze in huizen en straten.
De meest volledige Neolithische nederzetting bevinden zich bij
de hedendaagse stad Volos.
Odeion or Odeon
: oud Grieks
theater.
Odos:
straat.
Omphalos
: steen
in Delfi waarvan de Grieken geloofden dat deze het centrum van
de wereld aanduidde.
Onafhankelijkheidsoorlog:
op 25 maart 1821 begonnen de Grieken hun onafhankelijkheidsoorlog
tegen de Venetianen, de Russen en, hoofdzakelijk, tegen de Osmanen.
In 1822 riepen ze de onafhankelijkheid uit maar ze vochten nog
enkele jaren een interne burgeroorlog uit om uiteindelijk in 1827
vrede te sluiten.
De
eerst gekozen president van Griekenland, Ioannis Kapodistrias,
werd vermoord en in het machtsvacuüm dat daarop ontstond
grepen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland in en riepen
het nieuwe land tot monarchie uit waarna ze de 17-jarige Prins
Otto van Beieren op de troon plaatsten. In het hedendaagse Griekenland
ligt de Onafhankelijkheidsoorlog nog fris in het gezamenlijke
Griekse geheugen en hij dient dan ook als basis voor verschillende
nationale feestdagen.
Opisthodomos
: ook
Posticum genoemd. Een kleine kamer in de cella van een klassieke
tempel die als schatkamer gebruikt wordt.
Osmaanse
tijdperk:
gedurende bijna 400 jaar (1453-1829) overheerste het Osmaanse
Rijk Griekenland ondanks het feit dat ze bijna ononderbroken met
Venetië kampten over de controle ervan. In het begin verkozen
de Grieken de Osmaanse overheersing over de Venetiaanse die onbarmhartige
onderdrukkers waren maar uiteindelijk namen ze ook aanstoot aan
de Osmaanse overheersing.
Gedurende
een slag met de Venetianen in 1627 werd de buskruitopslagplaats
in het Parthenon op de Akropolis
in Athene geraakt waarna een explosie volgde. De explosie vernietigde
het dak en het middendeel van de zuidelijke zijde van het Parthenon.
In de late jaren 1700 kwamen de Russen naar Griekenland in een
poging hun machtsbereik te vergroten. Op 25 maart 1821 begonnen
de Grieken hun Onafhankelijkheidsoorlog en in 1829 kwam het Osmaanse
Rijk ten val.
Ouzeri:
een restaurant waar ouzo geschonken wordt en lichte snacks worden
opgediend. Tegenwoordig hebben ouzeri’s een groter aanbod
op het menu en lijken ze meer op een taverna.
Ouzo
:
een sterke likeur, typisch voor Griekenland, die smaakt naar anijs
en zwart zoethout. Wanneer ouzo, dat transparant is, gemengd wordt
met water, wordt het melkachtig wit.
Palladium:
toen de godin Athena nog een jong meisje was werd ze grootgebracht
in het huis van de god Triton wiens dochter, Pallas, net zo getalenteerd
was in de kundt van het oorlogvoeren als Athena. Tijdens een ruzie
tussen de twee meisjes, werd Pallas bij toeval door Athena gedood
in het bijzijn van Zeus. De godin, die treurde om het verlies
van haar vriendin, gebruikte haar uitzonderlijke technische mogelijkheden
om het bekende Palladium (een houten beeld) te maken, een evenbeeld
van Pallas. Ze stak het onder haar borstplaat. In de kunst wordt
het Palladium meestal afgebeeld als een beeld van de godin Athena.
Panatheense
spelen:
spelen die elke vier jaar in het oude Athene gehouden werden.
Pantheon:
een tempel voor alle goden.
Pediment
: een element uit de klassieke architectuur dat bestaat uit een
driehoek die boven de horizontale entablatuur staat welke onmiddellijk
op de kolommen rust.
Peribolos:
omheinde binnenplaats die een tempel omringt.
Periptero
: een
straatkiosk. Je vindt ze in
elke stad in Griekenland en ze verkopen zowat alles van snoep,
tot kranten, telefoonkaarten en postzegels.
Peristyle :
kolommen die een gebouw of een binnenplaats omringen.
Pithos
: Minoaanse kruiken of vazen, soms groter dan een volwassen persoon,
die gebruikt werden om vergankelijke goederen in op te slaan.
Plateia
: plein.
Poros
steen
: een zachte
steen met een poreuze samenstelling die zeer veel in de Griekse
architectuur en beeldhouwkunst gebruikt wordt.
Portico
: een
portiek of overdekte zuilengang die vaak naar de ingang van een
gebouw leidt.
Posticum
: ook
opisthodomos genoemd. Een kleine kamer, die als schatkamer gebruikt
werd, in de cella van een klassieke tempel.
Pronaos
: ook
Anticum genoemd. De binnenkant van een portico van een oude Griekse
of Romeinse tempel tussen de colonnade (rij kolommen) en de ingang
tot de cella.
Propylon
: een
enorme ingang die de hoofdweg in en uit een oude stad of heiligdom
beschermt.
Psarotaverna:
een taverna die
zich specialiseert in vis en zeevoedsel. Ze zijn meestal gevestigd
aan of nabij een strand of haven.
Psistaria:
een taverna gespecialiseerd
in gegrild vlees aan het spit. De prijs per kilo is niet steeds
aangegeven en kan soms duur zijn. Daarom vooraf best even vragen.
Rebetika:
een muziekvorm die typisch Grieks is maar waarvan niet juist geweten
is waar ze vandaan komt. De vroegste vorm van rebetika werd niet gezongen voor 1850 en het waren de vluchtelingen uit
Klein Azië die het in de jaren 1920 populair maakten. Ook
vandaag nog vind je jong en oud in Griekenland die de liedjes
meezingen in restaurants, clubs en cafés. Rembetika verwijst
ook naar restaurants
met een traditioneel Griekse keuken en die live rebetika muziek
presenteren.
Retsina
: een
goedkope Griekse wijn gemaakt met boomhars. Retsina
is zeer populair in Griekenland.
Rombus
:
een vierhoek waarvan alle hoeken gelijk zijn, twee tegenover elkaar
liggende hoeken die groter zijn dan een rechter hoek en twee kleiner.
Ook een diamantvorm of een object dat als een diamant gevormd
is.
Romeinse
tijdperk:
de Romeinen heersten over Griekenland van 146 VC tot 324 AD toen
ze Corinthië plunderden en de Acheaanse Liga versloegen,
een overblijfsel van de door Alexander de Grote veroverde gebieden.
Marcus Antonius was de eerste heerser en Griekenland vaarde wel
onder de invloed van Rome.
Sima
:
deze bevonden zich normaal enkel aan de zijkanten van de tempel.
Ze hadden twee functies: het regenwater tegenhouden en decoratieve
afwerking van het gebouw. In veel tempels werden ze ook gebruikt
om het water van het dak op te vangen. In dat geval waren er pijpen
op gelijke afstand van elkaar of afwateringen in de vorm van leeuwenkoppen.
Bij tempels van de 4de eeuw VC hadden de sima reliëfversieringen
van planten.
Stadstaat:
een gebied enkel onder het toezicht van een stad. Stadstaten kwamen
in de oudheid veel voor. Een stadstaat was onafhankelijk hoewel
veel steden zich verenigden in formele of informele verbonden
onder een koning. Veel historische rijken of verbonden werden
gevormd door het recht of verovering, door geweldloze bondgenootschappen
of omwille van gezamenlijke bescherming.
Stele
: verticaal opstaande grafstenen.
Steunpilaar : gemetselde
massa tegen een muur om deze te ondersteunen. Dit is vooral nodig
als een koepel of een boog veel druk legt op een deel van de muur.
Als een muur het hele gewicht van een vloer of een dak draagt,
is het goedkoper de muur van meerdere steunpilaren te voorzien
dan de muur dikker te maken.
Stylobate
: ook
stereobate genoemd. De fundamenten onmiddellijk onder een rij
klassieke kolommen.
Stoa
:
een lang gebouw met kolommen dat gebruikt werd als ontmoetings-
en schuilplaats en dat meestal in een agora stond in het oude
Griekenland.
Telchines:
volgens de legende werden telchines geboren uit de zee. Ze waren
de eerste bewoners van Rhodos. Ze zijn vooral gekend als metaalbewerkers
en vindingrijke ambachtslui. Er wordt gezegd dat zij de eersten
waren om met ijzer en brons te werken en ze maakten heel wat prachtige
voorwerpen als de sikkel van Cronus en de drietand van Posseiodon.
Tetrastijl tempel:
een tempel met een portico of vier kolommen aan beide uiteinden.
Tholos
: bijenkorfgraven,
ontwikkeld uit de Myceense pijpgraven, voor het eerst gemaakt
rond 1600 VC. Na ongeveer 1500 VC, kwamen bijenkorfgraven meer
algemeen voor. Ze werden gebouwd in kraagsteenbogen, steenlagen
en aarde die dichter bij elkaar geplaatst werden naargelang de
boog neigde naar de top van het graf. Deze stijl werd waarschijnlijke
beïnvloed door de Minoaanse graven. Elk graf heeft meestal
meer dan een persoon in verschillende plaatsen in het graf en
met verschillende grafvoorwerpen.
Na
een begrafenis werd het bijenkorfgraf met aarde bedekt. Enkel
een klein heuveltje was zichtbaar met het meest van het graf onder
de grond. Er waren verbindingen met de bovengrond door middel
van een lange tunnel die leidde naar een deur die bestond uit
enkele monolieten.
Omdat
er honderden dergelijke graven zijn, waarbij meer dan een verbonden
is met elke Myceaanse nederzetting, is het duidelijk dat het geen
begraafplaatsen waren enkel voor aristocraten niettegenstaande
de grotere graven, gaande van ongeveer 10 tot 15 meter in doorsnede,
waarschijnlijk gebruikt werden voor koninklijke begrafenissen.
Deze grotere graven hadden waarschijnlijk aristocratische grafvoorwerpen
maar deze werden in de oudheid geroofd.
Ton-
of tunnelkoepel
: de eenvoudigste
vorm van een koepel bestaande uit een doorlopende oppervlakte
van half cirkelvormige of in een punt samenlopende delen. Er is
een gelijkenis met een ton of een tunnel die in de lengte doormidden
gesneden werd.
Triglief
: een
versieringselement van een Dorische fries dat afgewisseld werd
met metopen en dat bestaat uit drie verticale groeven.
Trireme:
een oud Grieks schip met aan elke kant drie rijen roeispanen.
Trom
: een cilindrische muur die een koepel ondersteunt.
Vliegende
steunpilaar
: Dit is een
bouwelement, gewoonlijk gebruikt bij een godsdienstig gebouw,
dat gebruikt wordt om het gewicht van een koepel over een open
ruimte door te geven zoals een nis of een kapel of aan een steunpilaar
buiten het gebouw. Met het gebruik van Vliegende steunpilaren
kunnen de draagmuren openingen hebben zoals voor grote ramen,
die anders de koepelmuren ernstig zouden verzwakken.
Zaharoplasteio:
een winkel die snoep, desserten, chocolade en gebak verkoopt.
Het is geen bakkerij omdat er geen croissants of brood verkocht
worden. Sommige hebben zitplaatsen waar je drank kan kopen en
je dessert kan eten.