GESCHIEDENIS VAN ATHENE
Opeenvolgende
regeringen
1950-1970
Na de Burgeroorlog zocht Griekenland aansluiting bij de westerse
democratieën en werd het in 1952 lid van NATO. Van 1952 tot
einde 1963 werd Griekenland geregeerd door conservatieve partijen:
de Griekse beweging van Maarschalk Alexander Papagos die, met
de hulp van een wijziging in het verkiezingssysteem, 240 van de
300 zetels in het Griekse parlement kreeg alsook zijn opvolger,
de Nationale Radicale Unie (ERE) van Constantijn Karamanlis.
Tegen
het begin van 1960 was de regering nog steeds in handen van de
conservatieven maar waren er aanwijzingen van liberalisatie. In
1963 waren de moord op de EDA afgevaardigde Gregoris Lambrakis,
het aftreden van Constantijn Karamanlis en de verkiezing van de
centrumgerichte George Papadreaou Sr. tot Eerste Minister tekens
van een snelle verandering. In een poging meer controle te krijgen
over de regering dan wat zijn beperkte grondwettelijke macht toeliet,
kwam de jonge en onervaren Koning Constantijn II in aanvaring
met de liberale hervormers die Papadreaou in 1965 tot ontslag
dwongen en daarmee meteen een grondwettelijke crisis uitlokten.
Bovendien
raakte het sobere beleid dat de ERE volgde, ook al zorgde het
voor stabiliteit en ontwikkeling (lage inflatie enz.), aan de
lage inkomens. Dit zorgde voor een nederlaag voor ERE in de verkiezingen
van 1963. De Centrum Unie behaalde echter een absolute meerderheid
in nieuwe verkiezingen in 1964.
De
term “juli apostaten” verwijst naar de dissidentengroep
van George Papandreou geleid door de politicus Konstantinos Mitsotakis,
toen ook lid van de Centrum Unie die verantwoordelijk was voor
de val van zijn wettelijke verkozen regering ten gunste van de
koning.
Constantijn
II stelde Papandreou’s dissidenten onder leiding van Stephanos
Staphonopoulos, om een regering van koningsgetrouwen te vormen.
Deze bestond tot 22 december 1966 temidden van toenemende stakingen
en protesten en supporters van Papadreou, de Griekse democraten
en de linkerzijde. Toen Staphanopoulos gefrustreerd ontslag nam,
benoemde Constantijn II een interim regering onder Ioannis Paraskevopoulos
die verkiezingen organiseerde voor mei 1967. De regering hield
het niet uit tot deze geplande verkiezingen. Op 3 april 1967 werd
ze vervangen door een andere interim regering onder Panagiotis
Kanellopoulos die voorzitter was van de Nationale Radicale Unie
en waarvan verondersteld werd dat hij eerlijke verkiezingen in
mei zou organiseren.
De
nieuwe verkiezingen werden gepland om op 28 mei 1967 door te gaan
en er waren heel wat aanwijzingen dat Papandreou’s Centrum
Partij (EK) zelf geen werkende regering zou kunnen samenstellen.
Toen, op 21 april, tanks Athene binnenrolden, verzocht de wettelijke
ERE regering Koning Constantijn om onmiddellijk de staat te mobiliseren
tegen de staatsgreep. Hij weigerde dit te doen en beëdigde
de dictators als de wettelijke regering van Griekenland nadat
hij er zich van vergewist had dat hij zeker was dat ze “handelden
om het land te redden”.
Acht
maanden later nam Constantijn deel aan een mislukte tegencoup
waarna hij het land ontvluchtte naar Italië. Hij probeerde
nooit een enige politieke regering in ballingschap op te richten
terwijl hij in Rome verbleef waardoor enkel de dictators Griekenland
regeerden.
Groeiende Athene bevolking
Griekenland
ontwikkelde snel tussen 1950 en 1960, in het begin met de hulp
van het giften en leningen van het VS Marschal Plan en later door
de groei van de toeristische sector. De sterke stijging in het
oprichten van nieuwe gebouwen werd aangedreven door een grote
golf migranten die naar Athene kwamen terwijl tegelijk grote groepen
naar Australië en de Federale Republiek Duitsland emigreerden.
Massa’s
mensen van het platteland kwamen in Athene toe waardoor de stadsbevolking
groeide van 1.124.000 inwoners in 1940 tot 2.540.000 in 1971 en
tot 3.016.000 in 1981. Een groot aantal van deze nieuwe inwoners
vestigde zich buiten het stadcentrum. In 1940 woonde 42% van de
bevolking nog binnen de grenzen van de Gemeente Athene. Tegen
1971 viel dit percentage terug tot 34% en het bleef de daaropvolgende
jaren verminderen. In 1940 bedroeg het inwoneraantal van Athene
15% van de bevolking van Griekenland terwijl tegen 1971 het tot
30% van de totale bevolking groeide.
Ongelukkigerwijze
vond de vestiging van immigranten en de groei van de stad plaats
zonder enige vorm van planning door de regering wat resulteerde
in ongecontroleerde en onwettige bouwactiviteiten. Vooral belangrijk
in dit bouwproces was het zogenaamde “antiparochi”
systeem. Veel vrijstaande woningen werden afgebroken om plaats
te maken voor appartementsgebouwen door een overeenkomst met de
voormalige huiseigenaren, de bouwers en de kopers van de appartementen.
De eigenaar bood zijn bouwland aan in ruil voor enkele appartementen
in de nieuwe blok en de kopers gaven de bouwers het geld dat noodzakelijk
was voor de bouw ervan.
Athene
groeide aan een ongelofelijke snelheid, soms zelfs sneller dan
de stadsinfrastructuur aankon. Een voorbeeld hiervan was het transportprobleem.
In een tijd waarin zeer weinig Atheners een auto bezaten waarborgden
de wegen in het Athene van de 1960’s desondanks geen normale
verkeersstroom.
|